Bedaart de grote honger al een beetje ?

Beste lezer,

De van kou gekrompen wereld kan naar de achtergrond verdwijnen als dennenbomen en lichtjes worden binnengesleept en wij honden, de keuken zorgvuldig beginnen te inspecteren op potentiële buit en kleine honden, zoals Rasmus worden ingeleid in de kunst van het binnenshuis jagen, werven, ontfutselen en illegaal vreten.

Gezien de mens het gebruik van dergelijke overdadige etenswaren onrechtmatig, enkel aan zichzelf toekent, beschouw ik het als een sportief recht om hier en nu een zorgvuldig uitgekiende wervingsactiviteit in te richten waarin zo veel mogelijk buit wordt gemaakt, voor ons slechts schaduwen op dit event, die het, godbetert, anders met enkele armzalige korrels zouden moeten doen.

Terwijl de mens druk doende is met die etenswaren, is er niemand die liefdevol vraagt ‘En hoe is het nu met dat buikje? Bedaart de grote honger al een beetje? Ha !

Het gebeurt wel eens dat we een extra botje krijgen toegegooid, maar dat is zo lachwekkend gering gezien de wellust van het vreten wel eventjes een stukje verder gaat. Het doet er niet toe of wij zo veel zullen verslinden dat we er tijden kunnen op leven. Om leven gaat het hier. Om vullen, vol zijn, slikken en dan, grote god, opnieuw beginnen.

We horen blij te zijn met een botje!  Dat zijn verwachtingen die de ziel verraden.

De keuken begint nu te kleuren met zalige geuren. De gerechten zijn met honing of knoflook ingewreven of met suiker geglazuurd, gegarneerd met kersen en gember… Het zijn gerechten waar onze zelfbeheersing niet tegen opgewassen is… Als ik straks de kans krijg, eet ik er te veel van. Dat komt door de gember, die telkens het gevoel geeft dat er nog iets bij kan.

Ik besef nu dat het onzin is dat het meezitten aan tafel niet zou deugen. Op deze manier worden wij honden gedwongen om binnenshuis die hoeveelheden te gaan ontfutselen die anders de mens toch tot ziekelijke overdaad zouden aanzetten.

Behaagzucht

Beste lezer,

Er roert wat in Rasmus en dat heeft een keten aan vreemde gebeurtenissen in gang heeft gezet de afgelopen weken.

Het blijkt een onrustige soort leven dat diep in hem, als in een storm van leven dat misschien van buiten om hem heen zou moeten blazen, doch die in hem terecht is gekomen en die nu van binnenuit wil woeden.

In het beginsel leek het een systeem te worden van ultieme behaagzucht!

Maar door het afleidende van de bepaald guitige manier om zijn grote lijf op één van gretige jongeren te laten balanceren lijkt niemand er aan te kunnen weerstaan. Heel mooi, maar in een roedel praktijk ligt één en ander toch anders.

Doordat de andere honden op die manier ook vakkundig van hun plaats worden gezwiept, lijken ze er nog slechts een beetje bij te hangen, wel nog ten volle de schijn op houdend dat ze nog wel degelijk een rol spelen in dit verhaal.

In navolging van de kleine reus Rasmus doet nu elke hond ernstige pogingen verleidelijk te loeren, met het zielige kopje gelijkmatig te suffen op een schoot, met 1 oog loerend de kansen van schootzitten in te schatten.

Dat wil dan wel eens een licht gène geven, omdat men zich niet aan een zeker mate van drama kan onttrekken op dergelijke ogenblikken

Als dit feestje op een gegeven moment aanslaat beginnen ze dan avontuurlijk te worden. Alles is goeie doezel en warm en er is geen mens die er iets kan aan verpesten. Samen delen ze dan in het zalig kriewelen en soms wat piepen, nog heel zacht aangezet. Er zijn grenzen.

‘De naam is Rasmus’ hoor ik de kleine dan bijna in de oren van zo’n jongmens fluisteren.

Die mens fleurt dan op in het nu. Hij mist dan wel het nadenken op zo’n moment, zo’n mens. Welke mens wil dat eigenlijk nog: nadenken. Een mens heeft blijkbaar veel waar hij zijn gedachten mee bezig zou kunnen houden, en nu heeft Rasmus dus een manier gevonden om dit dwangmatig nadenken te stoppen. Onrustwekkend? Moet één en ander niet weer eens strak in het gelid worden geroepen?

Hij durft wel eens uniek te mankeren, de mens.

Beste lezer,

Ieder wie Rasmus van dichtbij mee maakt kan zien hoe hij nog steeds vol verwondering de wereld in kijkt. Vol verwondering over de bijzondere honden die hier passeren, over avonturende konijnen die hun eigen schaduw lijken te ontvluchten, over de gebrekkige mens die met nietige oortjes, een nutteloze neus en kwetsbare ogen denkt de wereld in zijn naakte realiteit te kunnen zien. Ha ! 

‘Vertel me over de mens’, zei de kleine.

‘Dat er veel niet in orde is met de mens’, zei ik hem, ‘of dat hij hapert of soms uniek mankeert moge duidelijk zijn’.

‘Maar ze zijn zo lief, die mensen’, vindt Rasmus.

‘Kijkt men hen in het hart, dan is de lol er vaak af’, corrigeer ik hem. ‘Hij is er niet bij, die mens. Accent op zichzelf en dus zelden opmerkzaam over de trillingen in de aarde, over de scheuten in de lucht en tussen de sterren, bij de geuren van de wind, over de boodschappen van diep onder de grond, bij de meldingen van de vogels, bij het seinen van de varens..’

‘En toch loopt hij trots rechtop, alsof hij alles altijd begrepen heeft… Alsof hij zelf alles geregeld en bewerkt en vooral afgewerkt heeft. Hij is eenvoudig de mens, vaak alleen met zichzelf bezig, zo vaak weg van de wereld.

Moe van zichzelf en op zoek naar een hond om hem te troosten.’

‘Ikke .. ‘ gilt de kleine behaagzuchtig.

Ik geef niet op.

‘Maar men moet sterk zijn wil men de verdrietige, prangende blik van de mens lang kunnen verdragen. Alleen ‘s nachts lijkt de waanzin van de mensen te bedaren als de geluiden van de dag enkel slechte vertalingen van de zalige stilte blijken te zijn.’

‘Luister je wel, Rasmus ?’

 ‘Maar ik vind ze zo zacht !’

Waren ze maar wraakzuchtig, die ogen

Beste lezer,

Ieder weet dat ik de pest heb aan de kat Remus als die me dreigend aan zit te staren. Geen enkele weldenkende hond houdt van staren, al zeker niet sinds toen, met een starende jongen bij Patrasche, een jongmens die een zware stempel op mij achterliet.

Hij was hoge smalle mens, die weliswaar netjes toekwam, maar dan steevast zwijgend zat te staren in zijn zeteltje. Dat zwijgende staren had een zware impact op mij, op Rasmus én op de mensen.

Hij keek ons niet aan, en gaf mij geen aaien. Verder was er niks aan hem te zien behalve de eigenaardige donkere strakke blik waarmee hij over onze hoofden staarde alsof hem daar iets wachtte. Ik probeerde de verten te volgen die in zijn ogen dwaalden, ook al waren die nooit bezocht, maar ontwaarde niets.

We kregen er een vreemd sfeertje door en ik raakte licht uit mijn doen.

Hij leek in een zwijgend incident te zitten, deze mens…

De jongeren stelden hem voorzichtige vragen, maar hij antwoordde niet zodat ze opnieuw in de onmogelijkheid verkeerden om iets op te lossen dat de schijn van een afwikkeling had. Het leek of hij zo hard moest oppassen alsof zijn leven op het spel stond. Elke hoe of wat ontschoot hem (en ons! ).

Rasmus probeerde zijn gezicht wakker te likken om iets aan de verstarring te doen. Zonder succes.

De nek van de jongen zat nu stilaan in een scheve krampachtige stand en zijn ogen had het turen in de verte hernomen. Zijn lijf zat erbij of het alle bruikbaarheid verloren had en toonde geen enkele beweging, op het stijf gestrekte been na overigens want dat trilde van spanning en toch zat er – denk ik –  inwendigs niets verkeerd. Maar zijn ogen waren leeg en onbepaald. Waren ze maar wraakzuchtig, die ogen dan zou ik weten wat de uitdrukking inhield. Dan zou er al een glimp te zien zijn van een mogelijke dreiging. Nu deden ze me denken aan een dier dat dood ging.

Men werd er eenzamer en triester door, door zijn aanwezigheid.

De warme wal van oude kameraden

Beste lezer,

En als ik hem eens pak… dacht ik, toen een jonge, gemuilkorfde Chihuahua op het domein werd losgelaten want wat moet een vermoeide hond met een dergelijke situatie. Ik vond het beestje erg verontrustend. Met zijn muilband en regenjasje, had het iets zwaar overtolligs.

Het hondje leek geen punt te maken van zijn jasje en verdedigde allang niet meer zijn rechten op waardigheid die hem door de mensen was ontnomen.

In elk geval zag ik hem geen deel uit maken van een functionele roedel zoals ik die kende van vroeger, van de warme wal van het bestaan met gemiste oude jachtmakkers waarmee ik rond kloste, mijn vriendinnen Wiezeke en Nelleke waarmee ik passionele momenten deelde, zo naast elkander in kuiertempo, ten zeerste ontroerd door de mooie inrichting van de wereld die een jonge hond toestond om naast zijn vriendinnen en mentors te lopen in een innig gestemde vrolijkheid. Nu eens met de schouder, dan weer met de dij kleine duwtjes gevend, net zo lang tot mijn introverte zelve weer net zo vrolijk en lacherig werd als de voltallige groep vertrouwde vrienden. En als ik dan volledig glansde en volkomen week was geworden over zoveel gezonde en ongehavende compagnons werd ik meestentijds zeer gelukkig.

Want mijn jeugd had alleen een wereld gekend die voor mij uit lag en nu lag er achter mij ook een wereld! En daar lag ook mijn onrust en de troebele lust om tekeer te gaan tegen ieder die mijn rustig en wel verdiend verdriet wou verstoren. Eén van de jong mensen zei mij te begrijpen omwille van dat verdriet. Door dat verdriet raakte hij vol zwellende vochtige adem.

Zie mij dan !

Beste lezer,

Mijn verhaal van de afgelopen weken kent geen enkele grappige gebeurtenis en toch verzeker ik u, dat het einde zo zal zijn, dat ge er niet eens goed gaat mee lachen, want zo ken ik u lezer, zo langzamerhand wel.

Het begon allemaal met een schreeuw om aandacht door een meisjesmens die hier afgeborsteld netjes toekwam; het gezicht geschilderd en gepoederd en met geschilderde lippen. Ik keek mijn ogen uit. Rasmus probeerde het gezicht weer schoon te likken waarop het meisjes gillend naar buiten liep. Het beloofde een bijzondere dag te worden.

‘Ik ben moe van het leven’, sprak ze, toen alles wat gekalmeerd was en Rasmus duidelijk begrepen had dat geschilderde gezichten niet mogen schoon gelikt worden.

Het was een uitspraak die niet tot een grote optimisme zou verleiden maar wel tot enig gedeeld verdriet dat het liefst door ander leed wordt getroost; bijvoorbeeld door het mijne.

Het moeten verduren dat anderen ook én meer aandacht krijgen van jongere of meer aandachtsbehoevenden (ik noem geen namen ) brengt ook bij mij een ongemak teweeg dat ik niet kan kwijtraken. En aan ongemak heb ik toch al geen gebrek, want mijn pupil belemmert mij in alles omdat ik, moe als ik langzamerhand ben geworden, meer dan eens verstoken blijf van de hoogstnoodzakelijke aandacht waar ik als beginnende senior recht op heb, zodat ik stilaan allerlei drama moet uitvinden om vooralsnog aandacht te krijgen.

De korte momenten van gelukzaligheid van onverdeelde aandacht en de focus op de verhindering daarvan door de kleine dragen bij tot een grote mate aan lusteloosheid.

De overdadige mens

Beste Lezer,

Ondertussen op onze site… ..

In de mistige herfstochtenden worden de machines en de mannen naast ons territorium nu steeds vager. Ze zetten hun werkzaamheden voort, maar nu gedekt en al haast opgelost in het grauwe licht. De bewegingen, van de machines worden stilaan zo pijnlijk alledaags dat een toeschouwer in de verte er doorgaans niet al te lang naar kijkt.

Ze wandelen als aan een koord dat de dood aan het andere eind strak in de hand hebben deze overdadige ijverige mensen, volop aan de gang nieuwe tronen te maken voor een leeg koninkrijk.

De rommelstroken die er zijn uitgegooid lijken er steeds meer expres te zijn aangebracht waardoor op droge dagen de wind een bijdrage aan vuil levert.

Stilaan is er geen mogelijkheid meer tot vergelijken. Er is niets meer te bespeuren van het leven dat er vroeger in aanwezig was. Integendeel. Het is negatief geworden, het is onmogelijk dat er iets is geweest: de leegte heeft het alsnog uitgeroeid postuum.

Een uitzicht dat ook in de zon iets droefgeestigs heeft. Dat komt misschien wel doordat de struiken, bomen en mossen, die aan de andere kant van de muur weggehaald zijn, plaats hebben gemaakt voor grote stenen en brede gladde wegen. Onwezenlijk zwart en volstrekt nutteloos zijn nu de schaduwen van hopen grond en stenen blokken.

Wie achteruit gaat krijgt het van voren.

Beste lezer,

Terwijl de jonge Rasmus me op de voet blijft volgen, te pas en vooral te onpas bevestiging, aanmoediging en sturing verwacht, een constante speelpartner in mij ziet en iedere mens om zijn staart windt, besef ik dat mijn jeugd definitief voorbij is. Hierdoor verontrust trek ik me behoorlijk vaak terug in mijn kwartieren, om te bekomen van de schrik.

Ik voel vreemde huiveringen als de kleine me demonstratief zijn borst komt aanbieden, als een trotse kip rond mij hangt en me onherroepelijk in de rol katapulteert van senior coach.

Als moet gereageerd worden op onregelmatigheden bij de honden, wordt nu gespannen gekeken of ik van mijn à propos wordt gebracht en of ik mijn ongevraagde verantwoordelijkheden zal opnemen… . En, bij tijden wordt mijn goedbedoelde optreden soms met onbeheerste minachting beantwoord, alsof iemand mij zou hebben geïnstrueerd omtrent mijn nieuwe taak. Mooi is dat!

Niet langer wordt naar mij gekeken als innemend, schattig of leuk!!

Voelt u hem?

En als ik door innerlijk schouwen weet dat dit de gewone gang van zaken is, dan kan ik plots alleen afwegen welke mijn goeie kant is maar zeker ook welke mijn meest kwaaie.

Want zojuist nog liep ik nog grinnikend stout, speels, onwetend en schattig rond en zo ben ik dan plots in deze fase terechtgekomen. Weg zijn mijn zorgvuldig afgesloten smokkelroutes (de kleine kan niks geheim houden)en weg mijn bloedeigen ingegraven schatten (de kleine haalt alles boven)… Ook mijn mens bekijkt me nu duidelijk met andere ogen.

Een ingreep in de weerloosheid

Beste lezer,

Het is ook voor de mens soms een weldaad om deel te mogen uitmaken van een grote familie roedel, een even grote weldaad als troost aan iemand die schreit.

In onze wereld is het de normaalste zaak om beschermd te worden door de roedel, tegen elk gevaar dat het leven en de waardigheid bedreigt.

Voor de ‘mens – in –  gevaar’ lijkt het deel uitmaken van een echte roedel eerder een sprookje te zijn, misschien het enige sprookje dat hier te vertellen valt. Er was eens… Een mooi begin waarbij je je – voor de mens – geen eind kan voorstellen.

Tot voor kort dus, toen hier plots het bestaan werd verkondigd van een wonderbaarlijke mensenroedel, die – met een krankzinnige warme kracht – een ingreep kwam doen op de weerloosheid van een jong mens door het mensenkind te omringen als een beschermend schild.

Groot en angstaanjagend zagen ze eruit… Vikingen, passend bij ons gehoornde schapen. Allen voortbewegend met ronkende wielen onder zich. Gelukkig kwamen ze met goede bedoelingen, sterker nog, ze kwamen met een missie.

Nieuw leven dus waar je de zin van kunt aanvoeren en het hele gedoe.

Wie mij een beetje kent weet dat ik een groot liefhebber ben van wielen allerhande, en nu bleek dus een wielen mensen volk te bestaan, dat zich met een moeiteloze zotte zaligheid op 2 snorrende wielen verplaatst.

Soulmates.

En dus…

Werd algauw een plan gemaakt met het wielenvolk; een plan waarbij ikzelf met het meisje zou meegaan naar een plaats vol mensen met ernstige gezichten, uniformen en mensen benchen, waar het meisje zou gaan vertellen wat er aan de hand was zodat één en ander kon worden recht gezet.

Bijna kan je niet bestaan, zo stil ben jij

Beste lezer,

Het rouwen om onze verloren privacy en vrijheid maakte eerder deze maand alweer plaats voor andere, meer urgente besognes en voor één keer kan ik het eens niet (allemaal) op de mens verhalen…

Terwijl de zomer normaal rust en kalmte betekent, wijst op dit moment alles op verwarring en gevaar.

Koude stalen graaf machines gaan hier als bezeten wezens tekeer, slaan weerom veel bomen neer en maken dan lange kraters in de grond. Waar ze precies naar op zoek zijn is me een raadsel, – als het over konijnen gaat, lijkt het me zwaar overbodig –  maar dat veel kapot gemaakt wordt is wel duidelijk.

Nu ben ik normaal gezien een groot liefhebber van graven omwille van de jacht en ik ben niet de enige. Het is een kunst die met vééél rituelen en véél vaardigheden gepaard gaat. Zoniet deze gruwelijke uitsloverij die nergens goed voor lijkt te zijn. Het lijkt een ding van de mens, dat kapot slaan onder het mom van proper maken, maar daar hadden we het al over.  Mijn mens kijkt er af en toe naar. Ze wordt stiller. Haar ogen hebben een andere schijn.

We zijn nu omgrensd door hopen aarde en stenen mensen creaties, en dat is bitter voor al het leven dat heeft moeten wijken. De jongmensen gluren door de nieuwe scheidingsmuur naar hun vroegere kampen, avonturen, schuilplaatsen.

Als reactie op doodsgevaar, door grond en dus bestaansrecht af te nemen, doen wolven wel eens iets terug als een snel en natuurlijk verzet tegen dood gaan en verdreven worden. Wij, daarentegen worden geacht ons hier bij neer te leggen, hoe bevreemdend dit ook is.