Beste lezer,
‘Je kan niet zomaar akkoord gaan met een levensovereenkomst zonder te weten waarover het gaat’, geef ik Rasmus mee op zijn verjaardag.
Een hond die 2 jaar wordt, dient na te denken over het manifest dat de mens heeft samengesteld voor de relatie met dieren. Hij baadt niet langer in zijn ongeknede periode. Het is tijd voor de volgende stap.
‘Manifest?’ hakkelt het mannetje met zijn babyknuffel nog in de mond.
‘Ge schikt u in ruil voor eten en drinken. Zelf hebt ge geen inspraak. Gaat ge hiermee akkoord ?’
‘Oké’, zegt Rasmus. ‘Als er knuffels inbegrepen zijn, is het mij best. Ik vind ze wel lief, de mensen’.
Het is inmiddels duidelijk dat Rasmus allang vindt dat men zich vrolijk moet schikken in zijn lot. Altijd!
Ik zal mij trachten te hoeden voor superlatieven, ze doen afbreuk aan de soberheid waarmee de kleine zijn behaagzucht ten tonele voert. Zijn ongenuanceerde volgzame aard doet mijn haren rechtop staan. Zijn opvoeringen van totale kritiekloze bereidwilligheid zijn even onwaarschijnlijk verbluffend als verbijsterend. Aan zijn gedrag kleeft geen enkel tegenwicht, geen overtollige verzuchting en er zit geen enkele valse noot in. Aan het eind is geen dialoog nodig. Deze kerel zegt steevast ‘mij best’.
‘Denk toch eens eventjes na! Je kan niet overal zomaar ‘mij best’ op zeggen. Die grap, zeg maar grol heeft lang genoeg geduurd. Als volwaardige puber hoor je toch op zijn minst een beetje verzet te tonen’ probeer ik nog.
Het kereltje kijkt nu licht ontzet. Hij probeert te begrijpen waar ik het over heb.
In mijn eigen pestbuien droom ik er regelmatig van de boel te laten barsten en via mijn konijnen vluchtgang onder de omheining voor nieuwe wegen te kiezen en voortaan het management van mijn territorium, mijn eten en mijn acties zelf in handen te nemen. Maar als de honger begint te dreinen liggen de kaarten toch anders. Als ik niet zulke gevoelige zenuwen had, zou ik reeds lang vrij geworden zijn, maar ook dat ben ik kwijt.
Ik probeer het de kleine zuchtend uit te leggen:
Luister. Het is een gebrekkig wezen, de mens. Hij bevuilt, voor te beginnen, altijd zijn eigen nest. Elk beetje gevoelige hond weet dat en trekt zijn conclusies. Een vriendelijk stuk land weet dat en zegt altijd, zachtjes of streng, net wat nodig is: Tijd om te gaan. Tijd voor een volgende plek’.
Maar dat is nog niet alles. Hij evolueert nauwelijks, de mens. Hij zit jaar na jaar in dezelfde zetel, urineert in hetzelfde keramische gat, zegt dezelfde dingen in dezelfde praatbakjes en schermpjes. Mensen zijn er rampzalig goed in geworden om zich bezig te houden met niets.
Geen enkel weldenkende jagende hond kan de uitzinnige tekenen van de ik-heid van zo’n mens vatten die al bij al weinig lijkt te begrijpen. Ze rieken vaak naar angst en ongemakkelijke zelfvoldaanheid, de mensen waar je je leven mee zal delen.
Enfin, u voelt dat de sfeer vertroebelt als Rasmus vertwijfeld steun gaat zoeken bij mijn mens terwijl ze door zijn laatste puppyharen strijkt.
Ik geef op en trek me mokkend terug. Laat we stellen dat mijn trots verkouden is geworden nu Rasmus zonder enig nadenken akkoord is gegaan met een manifest dat zijn verdere leven zal bepalen.
Maar misschien zit er iets in. Uiteindelijk kan een opgeruimd mensenbrein, één dat minder verleid wordt door het lawaai van overtollig menselijke denken, misschien toch stilaan iets gaan begrijpen van ons beesten.
Die kleine heeft zijn ziel aan de buitenkant, denk ik, als ik hem gezellig tegen de scheenbenen van mijn mens zie aan schurken…
Uw ontharde
Titus