Beste lezer,
Er zou, zo vertelde de moeder, weinig in de omgeving zijn dat haar jongen niet zou verstoren.
De koude kon hij niet hebben, de geuren waren voor hem zwaar en benevelend, de geluiden van de natuur zouden hem mogelijks neertrekken in verwarring en nieuwsgierigheid.
De vleugeldragers stoorden hem met hun gefladder, de viervoeters met hun onvoorspelbaarheid en de koude noorderwind vond hij iets droevigs hebben en deed hem ineenkrimpen. Het kind werd in deze buitenomgeving steeds kleiner, de muts nu diep over de ogen getrokken en de moeder steeds bezorgder.
Dit mensenkind hoorde duidelijk niet bij de dingen die zich in het gewone leven afspeelde.
De jongen leek inderdaad alsof hij erg zuinigjes omsprong met het leven. De natuur rond hem rook nog steeds wild, naar vroeger leven en ook dat leek hem te storen.
Het is misschien allemaal wat heftig zo in de natuur, bedacht de moeder. Hij is dat niet zo gewoon.
De weldadigheid van het leven, de lustige overdaad, de lichtheid, de scherts van kijken of we erbij mogen, de reiniging van het lopen …. Een beetje heftig voor de jongen met de mooie witte schoenen en de nieuwe jas.
Rasmus, die met de poten hoog opgetrokken voorbij marcheerde alsof hij een restant van leven op ‘t spoor was, probeerde dichter bij de jongen te raken waardoor de nekharen van het kind nu gealarmeerd overeind gingen staan. Hij hield zich onbeweeglijk, maar was in alarm en ietwat zenuwachtig.
‘Nou hoor, daar komen ze dan, de hondjes’ zuchtte de moeder.
Terwijl ik een rustige en waardige entree probeerde te maken dartelde Rasmus alweer behaagzuchtig rond als – geheel onverwacht – de jongen zich op Rasmus gooide en deze bij de halsband greep.
‘Ik heb hem!! ‘, riep het kind triomfantelijk alsof hij op safari een wild beest had gevangen. Rasmus twijfelde of dit een leuk feestje zou worden.
(zucht)










