Beste lezer,
Met uitslaande hartstocht wordt hier, dicht bij het vuur, weer maar eens de naam van een moeder gescandeerd, inclusief haar weerzinwekkende daden uit het verleden.
De aangeslagen jongen verkeert bij dit alles in een dichte mist van walging. De anderen luisteren stil.
Rasmus, die dit vreemde menselijk fenomeen nog niet kent – dramatisch ronddwalen in wat niet hier is, geweest is of nog moet komen – gaat vertwijfeld op zoek naar de vreselijke moeder waarover gewag wordt gemaakt.
Dat het een mankement in het menselijk hoofd betreft, heb ik al een tijd geleden al begrepen.
Ergens in zijn leven moet de mens bezweken zijn aan de tirannie van kopgeesten. Wanneer dat heeft plaatsgevonden is niet geheel duidelijk. Kleine mensjes lijken er nog aan te ontsnappen, maar al gauw, als ze wat groter worden nemen die gedachten-schaduwen duidelijk de breedte van de kop in waarbij het resterende vrolijke leven een ongelofelijke lading dramatiek moet gaan verwerken.
Arme mens. Trouw aan de tirannie van de kop.
Als hond wacht je dan geduldig af, tot het driftig vergrijpen aan het verleden stilaan kalmeert, de ogen rustiger wordt en de stemmen stiller.
‘Ik haat mijn moeder’, is de conclusie na het driftig rondschuifelen in het verleden.