Beste lezer,
Laatst, met de hitte gingen we met alle honden en mensen uit, om te zwemmen op een propere weide met een propere vijver, een propere ervaring dus die ons – bij aanvang – enigszins benauwde maar, goed. Een feestje dus, de beest loslaten, zwemmen en bokkensprongen maken met alle honden en jongmensen. Allemaal behalve eentje.
Een zomerherinnering :
We hebben bij ons een jong meisjes-mens die erg op de rand van het bestaan leeft en besluiteloos is omtrent het doel ervan. Ze is erg groot, erg zwaar en erg traag. Ze lijkt ons en ons feestje niet op te merken en het lijkt haar als een groot geluk te overvallen dat ze in de schaduw van de enige boom én van het leven kan blijven zitten aan de rand van de zwemvijver. Af en toe siddert ze als haar adem lijkt te stokken.
Ik kijk haar aandachtig aan.
Ze denkt en ze denkt… Ze denkt met de uiteinden van haar lijf van de ene hand tot de andere. Alles daartussen denkt en bij al dat denken valt het lijf dan – nog nawiegend – stil.
Ze laat zoiets gaarne voortduren want het is blijkbaar heerlijk. In haar hoofd gaat alles zeer ongemerkt, maar overdadig toe. Zij is onmiskenbaar bij zichzelf beland in dit denken en merkt het water, de vijver en de zon niet op. De slotsom is een versuffing die haar leven heeft ingekookt als een dikke brij.
Af en toe komt uit haar mond een heerlijke aanvulling en murmelt ze iets. Die aanvullingen zijn – denk ik – van aangename aard want ze glimlacht en heeft de ogen toe. Maar hoewel er geen bedreiging is te bespeuren, heeft ze toch haar nagels in de handen gedrukt en knijpt ze zichzelf vast.
Als ik haar samen met de andere honden nat kom schudden, kijkt ze ons geïrriteerd aan. Haar roerloosheid is verstoord.
‘Ze willen blijkbaar graag dat je eventjes mee gaat in het water’, zegt mijn mens.
Het is warm en het meisje ademt nu zwaar. Ze voelt heel goed dat als ze hieraan toegeeft, dit wel eens tot een spel zou kunnen evolueren, waarbij ze op het laatst heel vrolijk en licht zou kunnen worden, zodat het te gek werd en alle zware leegte zou vergooien. Niet langer ingeslikt in de kop omdat er toch iets niet deugde aan haar, bij nader inzien, volgens de kop.
Met een diepe snorkerige zucht komt ze nu tot zichzelf; staat op en loopt met ons het water in. De nagels zitten nu niet langer in haar hand.
Eenmaal in het water lijkt ze licht te beginnen borrelen. De lichtschuwe roerloosheid is doorbroken en er wervelt in haar terug leven op. Titus en ik besluiten nu om er helemaal voor te gaan en al gauw is het meisje van kop tot teen doornat. Ze giert met vreemde inademingen en vreemde geluiden.
Daarna geeft ze zich over aan de warmte van de zon. En als ze eraan denkt weer weg te gaan in het hoofd, schud ik haar nat. Zo blijft ze. Bij ons. De ganse tijd. Een aanknopingspunt om aan de feestvreugde te beginnen én een mooie herinnering.
Aanwezig en in weerwil van haar eeuwige ontsnappen in het hoofd, en haar uitgeknepen leven, lacht ze en praat nu honderduit. Zo ontstaat het leven, opwellend en groeiend.
Uw levende
Nexus