Beste lezer,
Als de aandrift tot vechten met zichzelf en met de ander zakt, kan een mens het slagveld overzien. Zo voelt het vaak als de mensen hier toekomen. De koorts dwaalt wat uit de kop en stilaan kunnen de wonden gelikt worden.
Ik meen dat een mens houdt van de strijd. ‘Hij zou er anders toch niet zo hartstochtelijk mee bezig zijn’, merkte Titus hierover laatst op. Kwetsbaar en zonder noemenswaardige wapens , gooit zo’n mens zich in de strijd met zichzelf of met anderen en als het vechten dan nijdig wordt wreekt de mens zich als een naakte prooi, met alle gevolgen van dien.
Wij horen hier vaak over zo’n slagvelden. Over schreeuwend voetvolk – in het hoofd – dat lawaai maakt en schrik aanjaagt. Over aanvallers die ook wel gewond raken en overwinnaars die een verbandje krijgen.
Het gevolg.. uitmuntende mensen sneuvelen, in het lijf maar vooral in het hoofd. Het hoofd begeeft het. Het wordt zo klagelijk en wezenloos dat een hond er stil van wordt. Zoveel is duidelijk.
Maar waar komt de dreiging nu precies vandaan, vraagt en beest zich af ?
‘Nergens. De mens raakt niet opgevoed’, mompelt Titus dan tussen zijn tanden. Het is een zinssnede die hij de laatste maanden regelmatig ten berde brengt, meestal op ongepaste momenten. Als hij hierin helemaal op dreef is geraakt, sluit hij zijn ogen en stelt hij zich het ondenkbare voor ;
Laten wij eens aannemen dat de mensen morgen zouden worden opgenomen door de honden als huismensjes, knuffeltjes ter vermaak van jonge en oude honden, voor de gezelligheid en de warmte om ze met ons mee te nemen in onze manden. En vanuit onze positie als gasthond van deze huismensjes zouden we ze met interesse gaan bekijken, hun gedrag en gewoontes onderzoeken.
Het zou bij zo’n onderzoek al snel duidelijk worden dat er overweldigende sterke krachten aan het werk zijn geweest om het verstand van deze huismensjes aan banden te leggen en in te teugelen.
Titus en ik hadden het er laatst over, dat het gedrag van mensen ons in grote mate doet denken aan het gedrag van ratten, die net als mensen, in besloten families lief en schattig kunnen zijn maar ware duivels worden tegenover soortgenoten van een ander clan.
De wet van de soort wordt hier veronachtzaamd : Normaal wordt enkel gestreden wanneer gevaar opdoemt op leven en dood . Wie ruziet over onbenulligheden verzwakt niet enkel het individu maar vooral ook de roedel en dat is onvergefelijk.
Een dergelijke gedachte laat ons bezinnen over onze verantwoordelijkheid als gastheer van de mens, een wezen dat conflict zelfs als bron van ontzag, eerbied en leiderschap lijkt te aanvaarden. Hoe krijgen we dit ooit opgevoed ?
Deze laatste vaststelling is dan meestal het sein om de ogen te openen en de idee om de mens op te voeden te laten varen. Titus is al zo lang vertrouwd met deze gedachte dat hij er een verheffing in heeft gevonden. Het verhoogt zijn waardigheid – denkt hij – . Dit inzicht en de zorg voor de opvoeding van de mens, die enigszins in hem was gegroeid valt dan van hem af. Op zo’n moment kwijlt hij extra. Maar wat nu ? Met de mens ?
‘Er zijn dingen”, zeg ik hem dan, ‘waar men niet direct iets mee wil’. ‘En er bestaan ook dingen die beter zijn dan de dingen waar men iets mee wil. Uiteindelijk gaan we, zoals altijd, de schemer uit hun leven moeten zien te verdrijven.’
Het is allemaal minder triomfantelijk misschien, onze kunst om die verwarde hoofden rustig te krijgen en ook warm als onze neus.
Jullie vredelievende
Nexus