Beste mens,
Het is ondenkbaar dat een mens ons in de modder van de afgelopen dagen zou vervoegen in de uiterst zinvolle activiteit van het modderrollen gevolgd door het onvermoeibaar verder werken aan projecten onder de grond die tot enige doel hebben onze zelfstandigheid en uiteindelijke hygiëne te bevorderen. Deze techniek is bijzonder gezond en overbekend onder ons dieren. Mijn roedelgenoot Titus, die zeer sjouwerig van aard is op dat vlak en tonnen aarde en modder kan verzetten teneinde tot een onvergetelijke scrubbing te kunnen komen, houdt er niet alleen een waterdichte vacht maar ook een ongewone lichaamskracht aan over. ‘Het loopt me weer eens over’, is de vrolijke uitdrukking die hij gebruikt als hij na lange tijd weer eens bovengronds komt.
Omwille van dat laatste hoopt hij eerbied en roem te mogen ontvangen van mens en beest. Modder is energie voor hem en hij is inmiddels kampioen geworden in het camoufleren van zijn eigen geur, een kunst onder de dieren.
In zijn geurloos zijn, gebeurt het dat zijn roem hem vooraf gaat en ze hem – om hem toch van dichtbij te leren kennen – willen helpen door mee in de flow van de feeststemming te gaan. Heel vervelend vindt Titus dit , want een dergelijke inmenging zou mogelijks zijn eigen prestatie zichtbaar doen verminderen en dus is dit iets wat hij niet tolereert, deze held van de onderwereld ( dit laatste heeft hij mij onder lichte dwang doen schrijven in ruil voor hapjes van twijfelachtige aard ).
En als deze held ( ?? ) dan uiteindelijk weer bovengronds verschijnt met een impressionante bruin zwarte kleur, zien we een wezen dat knippert met zijn ogen, schitterende lome draaiingen maakt waardoor de gang wel sierlijker moet worden met een blik die de bewonderende blikken van de omstaanders hoopt op te vangen en ogen die een glans van verheugenis krijgen. Dan is er niets wat hem ook maar enigszins verstoort want in hem doemt het geluk op. Volmaakt van vorm en glanzende modder.
En dan gebeurt het onvoorstelbare : Misschien worden later wel mensen gemaakt die een dergelijk heilig tafereel weten te herkennen en te waarderen, zoniet onze mens(en). Want altijd als mijn mens met deze hoog deskundige camouflage technieken wordt geconfronteerd gaat ze door het lint. Hoe dan ook, het getuigt van een welhaast zondige naïviteit wanneer een mens in een dergelijke situatie uitroept :’Denk maar niet dat je op zo’n manier het huis in komt’ en dit als vaststaand gegeven aanneemt zonder er verder bij na te denken wat een ongelofelijk kunstwerk een dergelijke modderhond wel is. Hele roedels honden zouden hierdoor aan het denken moeten worden gezet maar Titus antwoordt steevast op een dergelijke aanval :’Denk maar niet dat ik mij niet zal verzetten tegen de vernietiging van mijn moeizaam opgemaakte camouflage’, dat alles gedreven door zijn intense gevoelens van trots en zelfbescherming.
Wat daarna volgt laat zich niet beschrijven voor de teerhartigen. Zonder enig mededogen wordt mijn vriend ‘gereinigd’. In diepe vernedering ondergaat hij deze was- en drogingen. Maar op het einde van deze spoelingen, zie ik een grijns op zijn gezicht komen en al heel gauw zie ik hem verdwijnen om met een gelukzaligheid , nu dan toch het allerdiepste zwart van de modder op te zoeken. En het vage besef van deel uit te maken van dat zwarte slijm geeft hem het lustgevoel waardoor hij geheel vervuld wordt.
Ik kijk naar dit tafereel op een afstand. Zonder wrevel en tevreden dat alle vreemde menselijke spoelingen ongedaan zijn gemaakt, wordt ook mijn gelukzaligheid verdubbeld.
Uw starende
Nexus