Beste lezer,
Bonnie was een gehaat hondje. Reeds zijn simpele verschijning in de kring deed de andere honden hun humeur verliezen want honden houden niet van geveinsde zwakte en deze eigenschap bezat Bonnie in hoge mate. Als de geveinsde zwakte door een mens versterkt wordt met medelijden is de feestvreugde helemaal ver te zoeken. Zo’n hondje is ooit eens uit evenwicht geraakt, toonde aldus waarschijnlijk eventjes een moment van zwakte en dat werd dan per direct beloond door een mens met een buitensporige portie aandacht.
Bonnie was dus angstig, en deze angst had zich als een lopend vuurtje in zijn lijf, zijn hoofd en zijn leven verspreid. Hoe meer angst hij toonde, hoe meer aandacht hij kreeg. Hij was niet enkel meer angstig voor wind en regen maar voor ongeveer elk geluid, of het nu uit de natuur of uit een mensen-apparaat kwam. Plotse beweging, een vallende object waren voldoende om hem helemaal van zijn apropos te brengen. Het beestje was mager, bibberig en al licht grijzend. Klaarblijkelijk at het nog nauwelijks. Zijn mens was radeloos, triest en liep over van medelijden.
Bonnie zelf had ook erg te doen met zichzelf. Hij vond de andere honden onnozel, onbezonnen en naïef. Hij wou dat ze maar eens kennis moesten maken met de angstige realiteit van het echte leven. Het leven, zo meende hij, brengt namelijk altijd iemand op andere gedachten.
Bonnie was dus voor een dag begeleiding afgezet bij de dieren en mensen van Patrasche en algauw zou hij kennis gaan maken met de befaamde werkelijkheid. Alle ander honden en mensen vormden samen ook de realiteit in wat ze de hele dag deden en dachten en Bonnie hield zich daar volkomen buiten. Hij keek de mensen één voor één strak aan, wachtend op een teken van medelijden. Dat was de storende noot nummer één. De jong mensen in de kring, die geleerd hadden over geveinsde zwakkigheid en het opeisen van medelijden, sloegen geen acht op hem. Bonnie voelde de bui van verandering hangen want hij begon over zijn hele spichtige lijfje te trillen en de frons in zijn voorhoofd leek vol verontwaardiging te zeggen ‘ge moet maar durven’.
Bonnie begon nu op zoek te gaan naar bondgenoten onder de honden. Hij verwachte daarbij een vanzelfsprekende samenhorigheid en begon met zijn spitse neus de andere honden aan te porren, te duwen op zo’n manier dat men vooreerst dacht uitgenodigd te worden voor een wild spelletje, maar algauw bleek dat het om een hondje ging dat geen idee had hoe hij tot spel moest uitnodigen. Verbindend werkte dit zeker niet. Dit ging door tot ik er weer eens moest tussen komen zodat de roedel gevrijwaard bleef van deze storende noot nummer 2. Maar, en dat is de proef der werkelijke eenzaamheid, Bonnie kon nu nergens meer heen met zijn zwakheid en dus bleef hij als een standbeeld zitten wachten tot de realiteit weer zou worden wat ze altijd was geweest. Bescherming zoeken natuurlijk, maar tegen wat eigenlijk. Stilaan besefte hij de dwaasheid om zich, tot dat doel belachelijk te maken en plots zagen we hem allemaal heel diep zuchten. Blijkbaar was hij klaar met zijn ‘ge moet maar durven’ en net daardoor stopte de bibber in zijn lijf en kon hij met een diepe zucht tegen me aan komen liggen.
‘Bonnie heeft beslist dat zijn realiteit niet de enige echt is. Hij is bereid om te veranderen’ voegde mijn mens eraan toe, waarop een instemmend gemurmel volgde.
Dat moment, daar, onder ons, voelde aan als iets geweldigs en een groot geluk
Uw blije
Nexus