Beste lezer,
Om minder zichtbaarheid te geven aan zijn respectabel gewicht, verdwijnt de hond Titus dezer dagen met graagte in het donkere water. Men ziet hem dat gewicht niet aan omdat de uitdrukking van zijn kop zo sterk is. Het zijn zijn stout-dromerige ogen die maken dat men eerder niet naar de omvang van zijn gedaante kijkt, maar tracht te gissen waar die dromen heen gaan.
Het schuilen onder water, is al bij al een ietwat trieste vertoning vinden de jong mensen die naar hem staren terwijl hij rondjes trekt. De reden van deze gênante vertoning is terug te brengen naar een oud zeer, een misplaatste grap:
‘Hoe gaat het met de stroomlijn?’ wordt dan aan zo’n zeehond gevraagd. Dat was vooreerst nog grappig, maar toen één van de jong mensen er een opgeblazen, niet mis te verstane beweging had bij gemaakt was Titus bijzonder zwaar verstoord en was de grap eigenlijk voorgoed bedorven. Titus weigert in zo’n geval nog naar iemand toe te gaan en gaat in kwade afzondering. Als hij ook nog eens het adjectief ‘toerenteller’ krijgt toegeworpen is de feestvreugde volledig weg.
Zoals we hem kennen probeert hij dan onverstoorbaar te doen alsof er niks aan de hand is, maar ik bemerk – midden in zijn zwem repertoire – een akelig gespannen bovenlip.
Aan de kant van het water een jongen met een neiging tot absolute controle, in regel hyper alert en beoordelend en uitermate nerveus. Zenuwachtig lachend om Titus die probeert niet te reageren op de bespottingen voel ik dat het de verkeerde kant uitgaat met hem. Zijn lach wordt steeds scheller, killer, gemeen zelfs. Het maakt dit evenement tot een kervende aangelegenheid die plots niet meer grappig is. Titus zwemt traag verder terwijl hij uit zijn ooghoeken loert naar de jongen die nu luid spottend naar hem wijst en rusteloos hikt van het lachen.
De andere honden en de mensen zijn gestopt met lachen. Ik bedenk wat ik nu moet doen om Titus uit deze situatie te redden en kijk vertwijfeld naar mijn mens, want als er verder niets gebeurt, wordt zoiets een nijpende toestand.
Maar Titus bereidt zich voor, nog immer in het water, zijn water, schuilplaats, bron, zekerheid en medeplichtige, water met diepe donkere modder die hij straks zal gaan gebruiken. Drijvende laat hij zich vullen met het inzicht van wat hem te doen staat.
Het kille lachen gaat door.
En ineens schiet Titus het water uit, loopt in enkele bochtige passen naar de jongen toe die nog probeert weg te lopen, maar het is te laat. In een zwepende triomf schudt Titus alle irritatie van zich af. De jongen krijgt een wervelende stinkende modderige vieze douche over zich heen. De jongen gilt, en proest. De andere jongmensen lachen weer.
‘Zo doe je dat dus als je uitgelachen wordt’ zegt mijn mens.
‘De jongen murmelt wat verwensingen. Hij heeft zijn rug gekromd en siddert? ‘Niet leuk’, zegt hij boos, en dit statement beeft; net als zijn rillende lijf.
Ja, zo gaat dat met ons denk ik, zo worden dingen vastgesteld.
Uw glimlachende
Nexus