Beste lezer,
‘Een lijkenvreter en onheilsprofeet, dat is hij’, sprak ik tegen Rasmus toen een ongewenste raaf hier onlangs de lakens begon uit te delen.
Het was allemaal begonnen met het dagelijks buiten uitgestalde te drogen brood dat initieel voor de schapen bedoeld is, maar ieder weldenkend mens weet dat het een schuine sport voor ons is om daar minstens een percentage van te bemachtigen, teneinde ons soms eenzijdig opgelegd dieet wat te verrijken.
Het ritueel: Mijn mens steekt een vermanende vinger op, ik kijk alvast schuldig en doe het dan toch waarna mijn mens weinig overtuigend gromt. Het is een geruststellende gedachte dat dit een zich herhalend ritueel is, een ankerpunt in de dag.
Tot enkele dagen geleden dus, toen hier klapwiekend en met veel lawaai een raaf besloot ons intieme feestje te verstoren.
De eerste dag voerde hij midden ons ritueel een onhandige landing uit op de broodtafel, duidelijk in de verwachting te imponeren met zijn fantastische verschijning. Hij keek ons kort en doordringend aan, om dan met een enorme hap brood onmiddellijk weer op te stijgen. Rasmus probeerde hem vervolgens hemeltergend lang achterna te springen voordat hij zich erbij neerlegde dat hij en zijn retriever vermogen deze keer niet snel genoeg waren geweest.
Ik wist niet waar ik het had toen het beest ons hoog in een boom vervolgens uitdagend zat aan te kijken.
Een uitslover in een doodgraverspak. Een onuitstaanbare inhalige aansteller die de wind er duidelijk onder had.
De volgende dagen werd hij steeds brutaler, schaamde zich niet om hier met volledige broden weg te vliegen, zich onderwijl te verliezen in absurde vliegkunsten.
Ik observeerde stil om een aanvalsstrategie op te bouwen. Ten slotte hoorden enkel wijzelf en de schapen bij het brood van mijn mens.
Het werd me duidelijk dat hij van stuntvliegen hield, maar genoodzaakt was bijna al zijn volle tijd aan zweegvluchten te besteden. Via stijgwinden kon hij zich zelfs omhoog laten vallen. Zolang de zon de aarde verhitte en er warme lucht opsteeg, kon hij op zijn hoge post blijven. Toch verliet hij die regelmatig omdat hij van nabij wilde zien, wat mijn mens daar beneden uitvoerde. Dan stortte hij zich omlaag alsof hij bang was dat hij zich zou bedenken, omlaag naar het brood- naar een mensenbestaan dat hij natuurlijk nooit helemaal zou kunnen aanvaarden, maar evenmin loslaten. Dan weer snel weg naar zijn verborgen bestaan.
Dit beest leefde niet zomaar wat, neen hij leefde zich uit, met een onbedaarlijk plezier in het vliegen en dus:
Ongrijpbaar.
Mijn mens leek het wonderlijk te vinden, want haar ogen blonken en al gauw werd de raaf aanhalig als een broedse kanarie.
Vreemd, hoe zo’n hap veren hier op korte tijd zo de dienst kon uitmaken.
Meesmuilend vatten wij sindsdien nu af en toe nog post onder de broodtafel in een futiele veronderstelling dat een dom toeval mij een misschien een kans kan toespelen.
‘Is die raaf nu van jou?’ vraagt één van de jongeren.
‘Leven kan nooit iemands bezit zijn. Leven is enkel van zichzelf.’
De jongen knikt traag.
‘Hoort hij bij jou?’
‘Min of meer… Dat is iets dat hij zelf beslist’.
Dit lijkt om welke reden dan ook gewoon een keer de waarheid.
Uw bestolen
Titus