Beste lezer,
Met uitslaande hartstocht wordt hier, dicht bij het vuur, weer maar eens de naam van een moeder gescandeerd, inclusief haar weerzinwekkende daden uit het verleden.
De aangeslagen jongen verkeert bij dit alles in een dichte mist van walging. De anderen luisteren stil.
Rasmus, die dit vreemde menselijk fenomeen nog niet kent – dramatisch ronddwalen in wat niet hier is, geweest is of nog moet komen – gaat vertwijfeld op zoek naar de vreselijke moeder waarover gewag wordt gemaakt.
Dat het een mankement in het menselijk hoofd betreft, heb ik al een tijd geleden al begrepen.
Ergens in zijn leven moet de mens bezweken zijn aan de tirannie van kopgeesten. Wanneer dat heeft plaatsgevonden is niet geheel duidelijk. Kleine mensjes lijken er nog aan te ontsnappen, maar al gauw, als ze wat groter worden nemen die gedachten-schaduwen duidelijk de breedte van de kop in waarbij het resterende vrolijke leven een ongelofelijke lading dramatiek moet gaan verwerken.
Arme mens. Trouw aan de tirannie van de kop.
Als hond wacht je dan geduldig af, tot het driftig vergrijpen aan het verleden stilaan kalmeert, de ogen rustiger wordt en de stemmen stiller.
‘Ik haat mijn moeder’, is de conclusie na het driftig rondschuifelen in het verleden.
De jongen wordt er duidelijk erg moe van. In het verleden had hij gangen gegraven en hier en daar luchtgaten en hij was er erg alleen, kwam zelden iemand tegen.
‘Ik word zo moe van mijn moeder’.
Het lijkt een ware nachtmerrie waarbij de geesten uit het verleden de lucht en intimiteit van onze vuurplaats de keel toeknijpen.
Als een voor losgeslagen herinneringen onvervaarde hond, springt Rasmus nu demonstratief op de schoot van de hatende jongen en likt diens gezicht grondig af.
Bij zo’n likkende omhelzing kleeft geen adem meer aan moeder, noch aan de kop-tirannie of het verleden en stuit de jongen geheel onverwacht op het heden.
‘Jouw moeder is niet hier vandaag’ beaamt mijn mens.
Verdorie … Terwijl ik wacht bijt Rasmus, de leukerd, de schaduwen van het verleden in de logge enkels terwijl de jongen zich giechelend, schijnbaar licht verontwaardigd laat aflikken.
Sliepuit. Daar ga je moeder !
Ikzelf smijt me knorrend in mijn mand en zit in mijn hoekje met grote ogen toe te kijken want moeder is verdwenen en met haar is ook de medeplichtige kop stil gevallen.
De jongen ademt diep uit terwijl mijn mens op een groot bord ‘de geitenpaadjes in het hoofd’ uittekent…
Uw even leuke
Titus