Beste lezer,
Steeds vaker wordt hier ‘het bedje’ uitgehaald en duikt daarin een jongmens schuilend voor het leven, weggedoken in het eigen lijf veilig voor het extracorpus leven.
Sommige jongmensen zijn nu eenmaal héél moe en dus vrijwaar ik snel mijn hoekje op dat bed.
De wereld wordt dan onder de dekens buitengesloten, terwijl ik dicht tegen zo’n jongmens aanschurk die voor de rest geen vlieg meer rond zich wil. Ik snap het want ik ken gelijkaardige episodes: ‘Blijf allemaal van mijn lijf, ik bepaal welke hoek ik omsla, op welke plaats mijn hart zit, waar ik om zeep ga en hoeveel uur een dag duurt. Hier met mijn leven, ‘t is van mij, ik heb het gekregen, het werd mij geschonken, merci moeder, ze zullen er met hun tengels vanaf blijven. Leve mijn leven, tintel mijn bloed, voorwaarts mijn poten, licht jullie mijn oren, wijs maar mijn neus, ik hou je in de gaten.’
Ik voel het ook aan mezelf, ik ruik de afkeer bij de jongmensen, wij willen er allemaal uitknijpen, naar een warme mand, een potig bed met zware dekens. Hoe de plagen torsen zonder gebukt te lopen, ik vraag het je.. ?
Wij ademen samen zwaar onder de dekens, zo’n jongmens en ik. Wij maken onszelf niks wijs, wiegen onszelf in slaap en verdoven ons hoofd met zalige donkerte. We verbergen zoveel licht dat we het laatste kwartier van de maan uitsparen.
En het weer buiten zeurt al evenzeer, de vogels vliegen laag en de kat is het blikvoer beu.
We roepen onszelf uit tot de meest beklagenswaardige groep bedsoldaten, rechtvaardige huilebalken, de miezerige vluchtelingen uit de normale wereld, tussen zij die nog moeten hopen en zij die het gehad hebben, wij wachten op een smak die hard zal aankomen, wij kunnen nog niet met de billen bloot.
Zucht… Fijn !
We krijgen de smaak snel te pakken, zo onder de dekens. Maar het rugeind van zo’n bedje kan worden recht gezet en stilaan zorgt mijn mens ervoor dat we naar een semi- horizontale positie worden gebracht en zoetjesaan komt er terug leven in onze opgezette wezen.
‘Beetje uitgerust?’
Op de rug van ouderwetse levensvreugde gniffelt mijn jongmens onwennig, als hij me van onder de dekens tevoorschijn tovert. Hij voelt lichter en vrijer en lijkt lichtvoetiger.
Om onszelf uit bed te duwen zullen we ons behelpen met plakjes ambiance. Dat zal nodig zijn, want de jongen heeft nu ook mij helemaal in een slaptitude gebracht waar ik alleen niet meer uitraak.
Er is maar één remedie. We moeten weer wakker en vrolijk worden. Hoe doen we dat, zonder hulpmiddelen, zomaar uit jezelf? Normaal is Rasmus de zetpil van humor, hij werkt snel en aanstekelijk, maar zijn reuzenlijf in ons bed is mogelijks geen goed idee.
Misschien moeten we wachten tot iemand ons onder de oksels kriebelt?
De jongen kijkt me aan en zucht.
We stappen uit bed en zijn beiden helemaal wakker nu.
‘Klaar?’ vraagt mijn mens.
Klaar, want er moet iets worden ondernomen met een klein gemeen hondje dat ondertussen heel wat frustratie heeft teweeg gebracht. De jongen is er klaar voor; ik ook want het leven heeft iets geestigs, ik weet het van vroeger en van gisteren toen ik me stiekem weer overgaf aan een appel-orgie in de boomgaard.
Eens uitgerust bruist mijn natuurlijke vitaliteit weer vrolijk in mijn lijf en in dat de van de jongen. De prik zit in ons bloed en de spits van de rest van de dag is afgebeten. We hebben de aanwijzingen voor de vrolijkheid teruggevonden. Het leven wordt weer een punch ball en we gaan voor het irritante kleine hondje een leuke aanwezigheid bekokstoven.
Overigens werd na dit slaapje de vrees voor de wereld en het leven eruit gekukeld en kon mijn jongmens er weer loeihard tegenaan.
Uw uitgeruste
Titus




