Beste lezer,
‘Het gaat helemaal goed. Iedereen heeft schrik van mij’, kwebbelde hier laatst een meisje toen ze voor het eerst toekwam.
Ze noemde zichzelf ‘de Bitch’, een vreemde naam gezien ze helemaal niet op een teefje leek.
Ze wachtte nu geamuseerd op een reactie van mij of van de andere jongeren, maar die bleef uit.
En dus ging het dan maar over haar hondje, een wit teefje poedel, dat zich extreem zenuwachtig verstopte. Ze was lang en mager, een rusteloos diertje dat leek te verdwijnen in haar eigen schaduw.
Het duo leek de lucht uit de ruimte te zuigen. Zelfs Rasmus werd stil en dof en na een tijd was alles stil, terwijl enkel het meisje nog schonkig zat te praten.
‘Wat heeft jouw hondje nodig, denk je?’ vroeg mijn mens nu droogweg.
‘Hij is bang dat de andere honden hem gaan pesten’, opperde het kind terwijl ze ons ‘andere honden’ nu aankeek alsof we met z’n allen beheersende geweldenaars waren die ze er snel van langs zou geven.
Mijn binnensmonds ontevreden mompelen werd nu plots ook als agressief grommen beschreven. Het werd nogal bespottelijk. Ook mijn mens had er stilaan genoeg van en dus begon ze uitgebreid te vertellen over de origine van het poedelras. Water jachthonden, en dus uitstekende zwemmers. Misschien kon de poedel in het water nieuwe vrienden maken.
Rasmus – als hemelbestormer in de vijver – zou haar meenemen in het water.